Maar op een keer ging het mis. Snabbeltje
was aan het zwemmen
in de Ringvaart. Het voorjaarszonnetje toverde zilveren
druppeltjes
op zijn witte veren. Vanonder de brug kwam een groep
eenden
aangezwommen. Dat gebeurde wel vaker en Paul lette er
nauwelijks
op.
Hij keek soms wel even welke eend de mooiste
was, en dat was
altijd Snabbeltje. Maar met net zo'n bocht als Snabbeltje anders
naar
Paul toe stuurde, alsof hij onder water op een railsje liep, zo
draaide
hij nu opeens naar de andere eenden. En toen hij dichterbij
kwam,
begon hij opeens luid te kwaken en te spartelen. Dat had Paul
hem
nog nooit zien doen.
„Snabbeltje kom maar!" riep hij, maar zijn
stem klonk anders.
Het was net alsof Snabbeltje en hij opeens heel ver uit elkaar
waren.
De andere eenden begonnen wild over het water te rennen en
vlo-
gen één voor één de lucht in.
„Snabbeltje!" riep Paul.
Maar hij wist dat het te laat was.
Dagen en dagen heeft Paul langs de Ringvaart
gelopen en naar de
lucht getuurd. Hij heeft iedereen gevraagd hoe het nou toch zat
met
eenden. Maar niemand wist het precies.
Uiteindelijk heeft hij met iemand van de
universiteit gebeld, die
alles van eenden wist.
Hij had zelf ook eenden, zei hij. En je kon
het nooit zeggen met die
beesten. Zijn eend, die zijn beste vriend was, was wel eens een
jaar
weg geweest. En opeens stond hij weer voor de deur.
Ze vergeten je nooit meer, had hij gezegd.
Bijzonderheden
Merels, zanglijsters en rood-
borstjes zingen hoog in de boom
over een sprookje dat ooit zal
komen. Maar duiven, kippen en
eenden, die koeren, kwaken en
tokken dat alles goed is, gewoon
zoals het is.
Vooral 's morgens, wanneer
iedereen nog inbed ligt. Roekoe-
roekoe, doet de duif, ergens
diep van binnen zodat het klinkt
als neuriën in een holle boom.
Zijn vrouwtje antwoordt iets
zachter, en knikt met haar kop.
De eenden verderop halen hun
snavel uit hun veren en schud-
den hun kontje. De mannetjes
mompelen onder elkaar, de
vrouwtjes kwaken. Ze ritselen
hun veren in model en wiebelen
naar het water.
Ondertussen schreeuwt de haan
zijn keel schor dat hij er ook
weer is vandaag. Zonodig nog
mooier dan gisteren.
Duiven, kippen en eenden leven
dicht bij de mensen, maar niet
met de mensen. Ze zijn om naar
te kijken en te luisteren.
De hennetjes zijn te voorschijn
gekomen. Ze sliepen op een
stok, dat herinneren ze zich nog
van toen ze wilde vogels waren,
ver weg in Indonesië. Toen slie-
pen ze in de boom, het liefst op
een hoge tak.
Ze kletsen wat met elkaar, een
beetje mopperig klinkt het, en
gaan daarna meteen aan de slag.
Ze pikken in de grond en krab-
ben met hun poten alsof ze in
één dag de afsluitdijk moeten
opwerpen.
De eenden in de vi'ver "oetsen
hun borstveren en knikken
ondertussen van jajaja. Volgens
de schrijver Guus Kuijer geven
ze de hele dag antwoord op de
vraag 'Hou je van me?'.
Jajajajaja. Ook als niemand het
vraagt zeggen ze ja. Ze beginnen
met het antwoord en dan komt
de vraag vanzelf.
Eén hennetje scharrelt tussen
struiken en takken, tot ze een
donker en veilig plekje vindt.
Daar gaat ze zitten, helemaal
alleen. Zachtjes kletst ze door
om het minder eng te maken.
Hier en daar pikt ze een takje of
strootje op en gooit dat over haar
rug. Zo'n beetje om een nest te
maken, maar veel bijzonders is
het niet. Kippen zijn slechte nes-
tenbouwers, maar meestal uit-
stekende broeders.
In Artis was eens een condor-
echtpaar dat geen kinderen kon
krijgen. Ze kregen wel eieren,
maar die knikkerden ze uit het
nest. Of ze aten het ei op.
En als ze het een keer lieten lig-
gen, dan lieten ze het ook zo lig-
gen, zonder dat iemand erop
ging zitten.
Ten einde raad gaven de verzor-
gers een condor-ei aan een
Japans zijdehoentje, een klein
wit kipje met een koppie in de
kleur van een roze zuurtje. Het
ei was ongeveer zo groot als het
zijdehoentje. Een ei van haarzelf
zou aan twintig dagen genoeg
hebben, maar op het grote con-
dor-ei bleef het beestje maar
broeden, iedere dag weer.
Pas na zestig dagen pikte een
stevig condor-jong het ei stuk en
stapte uit de brokstukken. Het
zijdehoentje moest tegen hem
opkijken, maar was evengoed
bereid meteen voor dat reuze-
kind te gaan zorgen.
Bij kippen en eenden doen de
vrouwtjes al het broeden alleen.
De haan rent ondertussen druk
achter het volgende hennetje
aan, en de mannetjeseenden
dobberen rondjes met elkaar en
mompelen over de toestand in
de wereld.
Duiven broeden samen, om de
beurt. En wanneer de kleine
duifjes uit het ei klauteren, heb-
ben de vader en moeder allebei
'duivepap' gemaakt om ze mee te
voeden. Dit doen ze in hun
krop, een ruimte in de slok-
darm, net onder de keel, waar
eten wordt bewaard en vast een
beetje verteerd. Het verzorgen
doen ze eerst samen, maar na
een paar weken neemt de vader,
de doffer, het alleen over zodat
de duivin zich kan klaarmaken
voor het volgende nest.
Duiven, kippen en eenden broe-
den hun eieren uit in het voor-
jaar en de zomer.
Het hennetje dat de bosjes in
was gescharreld zal er de
komende dagen nog wat eieren
bijleggen. En als niemand ze
weghaalt gaat ze er op broeden.
Met een eindeloos geduld zit ze
op haar nest en keert af en toe
haar eieren om. Ze neemt maar
één keer per dag een korte pauze
om te eten en te poepen.
Het hennetje kakelt luid wan-
neer ze klaar is met haar ei leg-
gen, om te laten horen dat ze er
nog is en weer met haar vrien-
dinnen in de grond wil wroeten.
'Kom maar snel,' kakelen die
terug.
Als je er van houdt om naar een-
den, kippen en duiven te kijken
hoef je niet bang te zijn dat ze
opeens zullen verdwijnen. Je
rammelt met de voerbakjes, en
ze komen zo snel hun poten of
vleugels ze dragen kunnen naar
je toe. En wanneer 's avonds de
zon ondergaat en de merel nog
even laat horen dat hij een
prachtplek heeft gevonden om
een vrouwtje te ontvangen,
scharrelen de eenden, kippen